Preloader Image

25 Jamadilakhir 1446H

Fri, 27 Dec 2024

Pray Time


12 : 61
قَالُواْ سَنُرَاوِدُ عَنْهُ أَبَاهُ وَإِنَّا لَفَاعِلُونَ
Zij antwoordden: Wij zullen trachten hem van zijn vader te verkrijgen, en wij zullen zekerlijk volvoeren wat gij verlangt.
12 : 62
وَقَالَ لِفِتْيَانِهِ اجْعَلُواْ بِضَاعَتَهُمْ فِي رِحَالِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَعْرِفُونَهَا إِذَا انقَلَبُواْ إِلَى أَهْلِهِمْ لَعَلَّهُمْ يَرْجِعُونَ
En Jozef zeide tot zijne dienaren: Leg hun geld, dat zij voor hun koren hebben betaald, in hunne zakken, opdat zij het bemerken als zij tot hun gezin zijn teruggekeerd; misschien komen zij tot ons terug.
12 : 63
فَلَمَّا رَجِعُوا إِلَى أَبِيهِمْ قَالُواْ يَا أَبَانَا مُنِعَ مِنَّا الْكَيْلُ فَأَرْسِلْ مَعَنَا أَخَانَا نَكْتَلْ وَإِنَّا لَهُ لَحَافِظُونَ
En toen zij tot hunnen vader waren teruggekeerd, zeiden zij: O vader! het is verboden ons nog koren te meten, tenzij wij onzen broeder Benjamin mede nemen; zend dus onzen broeder met ons, en men zal ons koren afleveren; en, waarlijk, wij zullen hem voor alle ongevallen behoeden.
12 : 64
قَالَ هَلْ آمَنُكُمْ عَلَيْهِ إِلاَّ كَمَا أَمِنتُكُمْ عَلَى أَخِيهِ مِن قَبْلُ فَاللّهُ خَيْرٌ حَافِظًا وَهُوَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ
Jacob antwoordde: Zou ik hem u met beter gevolg toevertrouwen, dan ik u vroeger uwen broeder Jozef toevertrouwde? Maar God is de beste bewaker, en hij is de barmhartigste.
12 : 65
وَلَمَّا فَتَحُواْ مَتَاعَهُمْ وَجَدُواْ بِضَاعَتَهُمْ رُدَّتْ إِلَيْهِمْ قَالُواْ يَا أَبَانَا مَا نَبْغِي هَـذِهِ بِضَاعَتُنَا رُدَّتْ إِلَيْنَا وَنَمِيرُ أَهْلَنَا وَنَحْفَظُ أَخَانَا وَنَزْدَادُ كَيْلَ بَعِيرٍ ذَلِكَ كَيْلٌ يَسِيرٌ
En toen zij hunne zakken openden, vonden zij dat hun geld was teruggegeven, en zij zeiden: O vader! wat verlangen wij meer? Dit ons geld is ons teruggegeven; wij zullen dus wederkeeren en koren voor onze gezinnen koopen; wij zullen voor onzen broeder zorgen, en wij zullen een kameellast meer ontvangen dan den laatsten keer. Dit is eene kleine hoeveelheid.
12 : 66
قَالَ لَنْ أُرْسِلَهُ مَعَكُمْ حَتَّى تُؤْتُونِ مَوْثِقًا مِّنَ اللّهِ لَتَأْتُنَّنِي بِهِ إِلاَّ أَن يُحَاطَ بِكُمْ فَلَمَّا آتَوْهُ مَوْثِقَهُمْ قَالَ اللّهُ عَلَى مَا نَقُولُ وَكِيلٌ
Jacob zeide: ik wil hem volstrekt niet met u zenden, tenzij gij mij eene plechtige belofte aflegt en bij God zweert, dat gij hem zekerlijk tot mij zult terugbrengen, behalve wanneer zich een onoverkomelijke hinderpaal daartegen opdoet. En toen zij hem hunne plechtige belofte hadden gegeven, zeide hij: God is getuige van hetgeen wij zeggen.
12 : 67
وَقَالَ يَا بَنِيَّ لاَ تَدْخُلُواْ مِن بَابٍ وَاحِدٍ وَادْخُلُواْ مِنْ أَبْوَابٍ مُّتَفَرِّقَةٍ وَمَا أُغْنِي عَنكُم مِّنَ اللّهِ مِن شَيْءٍ إِنِ الْحُكْمُ إِلاَّ لِلّهِ عَلَيْهِ تَوَكَّلْتُ وَعَلَيْهِ فَلْيَتَوَكَّلِ الْمُتَوَكِّلُونَ
En hij zeide: Mijne zonen treedt de stad niet allen door ééne poort binnen, maar gaat door verschillende poorten binnen. Doch deze voorzorg zal u niet tot voordeel strekken tegen Gods besluit; want het oordeel behoort Gode alleen: in hem stel ik mijn vertrouwen, en laat hen, die zoeken onderworpen te zijn, dit in hem stellen.
12 : 68
وَلَمَّا دَخَلُواْ مِنْ حَيْثُ أَمَرَهُمْ أَبُوهُم مَّا كَانَ يُغْنِي عَنْهُم مِّنَ اللّهِ مِن شَيْءٍ إِلاَّ حَاجَةً فِي نَفْسِ يَعْقُوبَ قَضَاهَا وَإِنَّهُ لَذُو عِلْمٍ لِّمَا عَلَّمْنَاهُ وَلَـكِنَّ أَكْثَرَ النَّاسِ لاَ يَعْلَمُونَ
En toen zij de stad binnenkwamen, zooals hun vader hun had bevolen, was het hun niet van oordeel tegen Gods besluit, en het diende alleen om de begeerte van Jacobs ziel te bevredigen, die het hun had gelast; want hij was begiftigd met de kennis, waarin wij hem hadden onderwezen; maar het grootste deel der menschen begrijpt niet.
12 : 69
وَلَمَّا دَخَلُواْ عَلَى يُوسُفَ آوَى إِلَيْهِ أَخَاهُ قَالَ إِنِّي أَنَاْ أَخُوكَ فَلاَ تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ
En toen zij in tegenwoordigheid van Jozef kwamen, ontving hij zijnen broeder Benjamin als zijn gast en zeide: Waarlijk, ik ben uw broeder; wees dus niet bedroefd om hetgeen zij tegen mij hebben bedreven.
12 : 70
فَلَمَّا جَهَّزَهُم بِجَهَازِهِمْ جَعَلَ السِّقَايَةَ فِي رَحْلِ أَخِيهِ ثُمَّ أَذَّنَ مُؤَذِّنٌ أَيَّتُهَا الْعِيرُ إِنَّكُمْ لَسَارِقُونَ
En toen hij hen van hunne levensmiddelen had voorzien, legde hij zijn beker in den zak van zijn broeder Benjamin. En een uitroeper riep hen achterna, zeggende: O gezelschap van reizigers! waarlijk gij zijt dieven.
12 : 71
قَالُواْ وَأَقْبَلُواْ عَلَيْهِم مَّاذَا تَفْقِدُونَ
Zij keerden zich om en zeiden: Wat vermist gij?
12 : 72
قَالُواْ نَفْقِدُ صُوَاعَ الْمَلِكِ وَلِمَن جَاء بِهِ حِمْلُ بَعِيرٍ وَأَنَاْ بِهِ زَعِيمٌ
Men antwoordde hun: wij vermissen den beker van den vorst, en hij die dien terugbrengt, zal een kameellast koren ontvangen, en ik sta daarvoor borg.
12 : 73
قَالُواْ تَاللّهِ لَقَدْ عَلِمْتُم مَّا جِئْنَا لِنُفْسِدَ فِي الأَرْضِ وَمَا كُنَّا سَارِقِينَ
Jozefs broeders antwoordden: Wij zweren bij God, dat gij wel weet, dat wij niet komen om snood in het land te handelen, en evenzeer dat wij geene dieven zijn.
12 : 74
قَالُواْ فَمَا جَزَآؤُهُ إِن كُنتُمْ كَاذِبِينَ
De Egyptenaren zeiden: Wat zal de vergelding zijn voor hem, die blijken zal den beker te hebben gestolen, indien het blijkt dat gij leugenaars zijt.
12 : 75
قَالُواْ جَزَآؤُهُ مَن وُجِدَ فِي رَحْلِهِ فَهُوَ جَزَاؤُهُ كَذَلِكَ نَجْزِي الظَّالِمِينَ
De broeders van Jozef antwoordden: Als eene vergelding voor hem, in wiens zak de beker zal gevonden worden, zal hij uw gijzelaar zijn: zoo vergelden wij de onrechtvaardigen, die schuldig zijn aan diefstal.
12 : 76
فَبَدَأَ بِأَوْعِيَتِهِمْ قَبْلَ وِعَاء أَخِيهِ ثُمَّ اسْتَخْرَجَهَا مِن وِعَاء أَخِيهِ كَذَلِكَ كِدْنَا لِيُوسُفَ مَا كَانَ لِيَأْخُذَ أَخَاهُ فِي دِينِ الْمَلِكِ إِلاَّ أَن يَشَاء اللّهُ نَرْفَعُ دَرَجَاتٍ مِّن نَّشَاء وَفَوْقَ كُلِّ ذِي عِلْمٍ عَلِيمٌ
Daarop begon hij hunne zakken te onderzoeken, alvorens hij den zak van zijn broeder onderzocht, en hij haalde den beker uit den zak van zijn broeder. Wij verschaften Jozef deze list. Hij zou zich volgens de wet van den Koning van Egypte niet van zijn broeder hebben kunnen meester maken, indien God het niet had veroorloofd. Wij verheffen tot den rang van kennis en eer, wie ons behaagt, en er is een die wijs is, boven allen die met kennis zijn begiftigd.
12 : 77
قَالُواْ إِن يَسْرِقْ فَقَدْ سَرَقَ أَخٌ لَّهُ مِن قَبْلُ فَأَسَرَّهَا يُوسُفُ فِي نَفْسِهِ وَلَمْ يُبْدِهَا لَهُمْ قَالَ أَنتُمْ شَرٌّ مَّكَانًا وَاللّهُ أَعْلَمْ بِمَا تَصِفُونَ
Zijne broeders zeiden: Indien Benjamin schuldig aan diefstal zij, is zijn broeder Jozef vroeger ook schuldig aan diefstal geweest. Maar Jozef verborg deze dingen in zijn hart en ontdekte zich niet aan hen, en hij zeide bij zich zelven: Gij zijt in een meer beklagenswaardigen toestand dan wij beiden. God weet beter waarover gij spreekt.
12 : 78
قَالُواْ يَا أَيُّهَا الْعَزِيزُ إِنَّ لَهُ أَبًا شَيْخًا كَبِيرًا فَخُذْ أَحَدَنَا مَكَانَهُ إِنَّا نَرَاكَ مِنَ الْمُحْسِنِينَ
Zij zeiden tot Jozef: Edele Heer! deze jongeling heeft een ouden vader, neem dus een van ons in zijne plaats; want wij zien dat gij een edelmoedig mensch zijt.
12 : 79
قَالَ مَعَاذَ اللّهِ أَن نَّأْخُذَ إِلاَّ مَن وَجَدْنَا مَتَاعَنَا عِندَهُ إِنَّـا إِذًا لَّظَالِمُونَ
Jozef antwoordde: God verhoede, dat wij iemand anders zouden nemen dan hem, bij wien wij onze goederen vonden; want dan zouden wij zekerlijk onrechtvaardig zijn.
12 : 80
فَلَمَّا اسْتَيْأَسُواْ مِنْهُ خَلَصُواْ نَجِيًّا قَالَ كَبِيرُهُمْ أَلَمْ تَعْلَمُواْ أَنَّ أَبَاكُمْ قَدْ أَخَذَ عَلَيْكُم مَّوْثِقًا مِّنَ اللّهِ وَمِن قَبْلُ مَا فَرَّطتُمْ فِي يُوسُفَ فَلَنْ أَبْرَحَ الأَرْضَ حَتَّىَ يَأْذَنَ لِي أَبِي أَوْ يَحْكُمَ اللّهُ لِي وَهُوَ خَيْرُ الْحَاكِمِينَ
En toen zij wanhoopten, Benjamin terug te krijgen, verwijderden zij zich om afzonderlijk met elkander te beraadslagen. En de oudste van hen zeide: Weet gij niet dat uw vader eene plechtige belofte van u heeft ontvangen, in den naam van God, en hoe bedriegelijk gij vroeger omtrent Jozef hebt gehandeld? Ik zal dus op geenerlei wijze het land Egypte verlaten, tot mijn vader mij verlof geeft, tot hem terug te keeren, of dat God mij zijnen wil bekend maakt; want hij is de beste rechter.


Share: