Preloader Image

21 Jamadilawal 1446H

Sat, 23 Nov 2024

Pray Time


7 : 21
وَقَاسَمَهُمَا إِنِّي لَكُمَا لَمِنَ النَّاصِحِينَ
En hij zwoer hun, zeggende: Waarlijk, ik ben een dergenen, die u goed raden.
7 : 22
فَدَلاَّهُمَا بِغُرُورٍ فَلَمَّا ذَاقَا الشَّجَرَةَ بَدَتْ لَهُمَا سَوْءَاتُهُمَا وَطَفِقَا يَخْصِفَانِ عَلَيْهِمَا مِن وَرَقِ الْجَنَّةِ وَنَادَاهُمَا رَبُّهُمَا أَلَمْ أَنْهَكُمَا عَن تِلْكُمَا الشَّجَرَةِ وَأَقُل لَّكُمَا إِنَّ الشَّيْطَآنَ لَكُمَا عَدُوٌّ مُّبِينٌ
En hij deed hen vallen, door hen te verblinden. En toen zij van den boom hadden geproefd, ontdekten zij hunne naaktheid, en zij vlochten bladeren uit het paradijs aaneen, om zich te bedekken. En hun Heer riep hen, zeggende: Heb ik u dezen boom niet verboden, en zeide ik niet tot u: waarlijk satan is uw verklaarde vijand.
7 : 23
قَالاَ رَبَّنَا ظَلَمْنَا أَنفُسَنَا وَإِن لَّمْ تَغْفِرْ لَنَا وَتَرْحَمْنَا لَنَكُونَنَّ مِنَ الْخَاسِرِينَ
Zij antwoordden daarop: O Heer! wij hebben onrechtvaardig met onze eigene zielen gehandeld, en indien gij ons niet genadig zijt, zullen wij zekerlijk behooren tot hen, die verloren zijn.
7 : 24
قَالَ اهْبِطُواْ بَعْضُكُمْ لِبَعْضٍ عَدُوٌّ وَلَكُمْ فِي الأَرْضِ مُسْتَقَرٌّ وَمَتَاعٌ إِلَى حِينٍ
God zeide: Vertrekt! de een zal des anderen vijand zijn. Gij zult op aarde een tijdelijk verblijf en een tijdelijk genot vinden.
7 : 25
قَالَ فِيهَا تَحْيَوْنَ وَفِيهَا تَمُوتُونَ وَمِنْهَا تُخْرَجُونَ
Hij zeide: Daarop zult gij leven en sterven, en eens zult gij daarvan verdwijnen.
7 : 26
يَا بَنِي آدَمَ قَدْ أَنزَلْنَا عَلَيْكُمْ لِبَاسًا يُوَارِي سَوْءَاتِكُمْ وَرِيشًا وَلِبَاسُ التَّقْوَىَ ذَلِكَ خَيْرٌ ذَلِكَ مِنْ آيَاتِ اللّهِ لَعَلَّهُمْ يَذَّكَّرُونَ
O kinderen van Adam! wij hebben u kleederen gezonden, om uwe naaktheid te bedekken, en kostbare versierselen; doch het kleed der vroomheid is beter. Dit is een van Gods teekenen, welke gij misschien zult overwegen.
7 : 27
يَا بَنِي آدَمَ لاَ يَفْتِنَنَّكُمُ الشَّيْطَانُ كَمَا أَخْرَجَ أَبَوَيْكُم مِّنَ الْجَنَّةِ يَنزِعُ عَنْهُمَا لِبَاسَهُمَا لِيُرِيَهُمَا سَوْءَاتِهِمَا إِنَّهُ يَرَاكُمْ هُوَ وَقَبِيلُهُ مِنْ حَيْثُ لاَ تَرَوْنَهُمْ إِنَّا جَعَلْنَا الشَّيَاطِينَ أَوْلِيَاء لِلَّذِينَ لاَ يُؤْمِنُونَ
O kinderen van Adam! laat satan u niet verleiden, zooals hij uwe ouders uit het paradijs verdreef, door hen van hunne kleeding; te berooven, opdat hij hun hunne naaktheid zou kunnen toonen. Waarlijk, hij en zijne makkers zien u, van waar gij hem niet ziet. Wij hebben de duivels aangewezen om de beschermers te zijn van hen, die niet gelooven.
7 : 28
وَإِذَا فَعَلُواْ فَاحِشَةً قَالُواْ وَجَدْنَا عَلَيْهَا آبَاءنَا وَاللّهُ أَمَرَنَا بِهَا قُلْ إِنَّ اللّهَ لاَ يَأْمُرُ بِالْفَحْشَاء أَتَقُولُونَ عَلَى اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ
En als zij eene zondige daad hebben bedreven, zeggen zij: Wij hebben het door onze vaderen zien verrichten; God heeft het bevolen. Zeg hun; God beveelt geene schandelijke daden; zegt gij van God wat gij niet weet?
7 : 29
قُلْ أَمَرَ رَبِّي بِالْقِسْطِ وَأَقِيمُواْ وُجُوهَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍ وَادْعُوهُ مُخْلِصِينَ لَهُ الدِّينَ كَمَا بَدَأَكُمْ تَعُودُونَ
Zeg: Mijn Heer heeft mij bevolen, rechtvaardigheid in acht te nemen. Wendt uwe aangezichten naar de plaats, waar men aanbidt, roept hem aan, en bewijst hem de oprechtheid van uwen godsdienst. Zooals hij u uit het niet deed voortkomen, zal hij u tot zich verzamelen.
7 : 30
فَرِيقًا هَدَى وَفَرِيقًا حَقَّ عَلَيْهِمُ الضَّلاَلَةُ إِنَّهُمُ اتَّخَذُوا الشَّيَاطِينَ أَوْلِيَاء مِن دُونِ اللّهِ وَيَحْسَبُونَ أَنَّهُم مُّهْتَدُونَ
Sommigen heeft hij geleid, en een deel heeft hij met recht in dwaling gelaten, daar zij de duivels tot beschermers naast God namen, en zich verbeeldden, dat zij op den rechten weg werden geleid.
7 : 31
يَا بَنِي آدَمَ خُذُواْ زِينَتَكُمْ عِندَ كُلِّ مَسْجِدٍ وكُلُواْ وَاشْرَبُواْ وَلاَ تُسْرِفُواْ إِنَّهُ لاَ يُحِبُّ الْمُسْرِفِينَ
O kinderen van Adam! trekt uwe schoonste kleederen aan, indien gij u naar eene plaats van aanbidding begeeft, en eet en drinkt, doch maakt u niet schuldig aan buitensporigheid; want hij bemint degenen niet, die zich aan buitensporigheid schuldig maken.
7 : 32
قُلْ مَنْ حَرَّمَ زِينَةَ اللّهِ الَّتِيَ أَخْرَجَ لِعِبَادِهِ وَالْطَّيِّبَاتِ مِنَ الرِّزْقِ قُلْ هِي لِلَّذِينَ آمَنُواْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا خَالِصَةً يَوْمَ الْقِيَامَةِ كَذَلِكَ نُفَصِّلُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْلَمُونَ
Zeg: Wie heeft het gebruik verboden van Gods gepaste versierselen, welke hij voor zijne dienaren heeft voortgebracht, en de goede dingen, welke hij tot voedsel heeft geschapen? Zeg: Deze dingen zijn voor hen die gelooven, in dit leven, maar bijzonder op den dag der opstanding. Zoo verklaren wij onze teekens duidelijk aan hen, die verstaan.
7 : 33
قُلْ إِنَّمَا حَرَّمَ رَبِّيَ الْفَوَاحِشَ مَا ظَهَرَ مِنْهَا وَمَا بَطَنَ وَالإِثْمَ وَالْبَغْيَ بِغَيْرِ الْحَقِّ وَأَن تُشْرِكُواْ بِاللّهِ مَا لَمْ يُنَزِّلْ بِهِ سُلْطَانًا وَأَن تَقُولُواْ عَلَى اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ
Zeg: Waarlijk, mijn Heer heeft alle slechte zaken verboden, zoowel die verborgen als openlijk zijn, en oneerlijkheid en onrechtvaardig geweld; en hij heeft u verboden, datgene met God te vereenigen, waartoe hij u geene macht heeft nedergezonden, of om nopens God te zeggen, wat gij niet kent.
7 : 34
وَلِكُلِّ أُمَّةٍ أَجَلٌ فَإِذَا جَاء أَجَلُهُمْ لاَ يَسْتَأْخِرُونَ سَاعَةً وَلاَ يَسْتَقْدِمُونَ
Voor ieder volk is vooraf een eindpaal vastgesteld; indien dus de voor hen bepaalde tijd is bereikt, zullen zij zelfs geen uur uitstel verkrijgen, en nimmer zal die korter gesteld worden.
7 : 35
يَا بَنِي آدَمَ إِمَّا يَأْتِيَنَّكُمْ رُسُلٌ مِّنكُمْ يَقُصُّونَ عَلَيْكُمْ آيَاتِي فَمَنِ اتَّقَى وَأَصْلَحَ فَلاَ خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلاَ هُمْ يَحْزَنُونَ
O kinderen van Adam! waarlijk, profeten van u zullen tot u komen, die u mijne teekens zullen voorzeggen: hij die God zal vreezen en berouw betoonen, zal door geene vrees worden aangedreven; hij zal nimmer bedroefd worden.
7 : 36
وَالَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَاسْتَكْبَرُواْ عَنْهَا أُوْلَـَئِكَ أَصْحَابُ النَّارِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
Doch zij die onze teekens van valschheid beschuldigen en deze versmaden, zullen de gezellen van het hellevuur zijn en eeuwig daarin verblijven.
7 : 37
فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِآيَاتِهِ أُوْلَـئِكَ يَنَالُهُمْ نَصِيبُهُم مِّنَ الْكِتَابِ حَتَّى إِذَا جَاءتْهُمْ رُسُلُنَا يَتَوَفَّوْنَهُمْ قَالُواْ أَيْنَ مَا كُنتُمْ تَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ قَالُواْ ضَلُّواْ عَنَّا وَشَهِدُواْ عَلَى أَنفُسِهِمْ أَنَّهُمْ كَانُواْ كَافِرِينَ
En wie is onrechtvaardiger dan hij, die een leugen tegen God smeedt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Aan die menschen zal, ingevolge het eeuwige boek, een deel van het goede dezer wereld worden toegekend, tot op het oogenblik, dat onze zendelingen, terwijl zij hen oproepen, hun zullen vragen: Waar zijn de afgoden, die gij naast God hebt aangeroepen? Zij zullen antwoorden: Zij zijn van ons verdwenen; en zij zullen tegen zich zelven getuigen, dat zij ongeloovigen waren.
7 : 38
قَالَ ادْخُلُواْ فِي أُمَمٍ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِكُم مِّن الْجِنِّ وَالإِنسِ فِي النَّارِ كُلَّمَا دَخَلَتْ أُمَّةٌ لَّعَنَتْ أُخْتَهَا حَتَّى إِذَا ادَّارَكُواْ فِيهَا جَمِيعًا قَالَتْ أُخْرَاهُمْ لأُولاَهُمْ رَبَّنَا هَـؤُلاء أَضَلُّونَا فَآتِهِمْ عَذَابًا ضِعْفًا مِّنَ النَّارِ قَالَ لِكُلٍّ ضِعْفٌ وَلَـكِن لاَّ تَعْلَمُونَ
God zal bij de opstanding tot hen zeggen: Gaat met de volkeren van geniussen en menschen, die u zijn voorafgegaan, in het hellevuur; zoo dikwijls eene natie zal binnentreden, zal zij hare zuster vloeken, tot zij alle achtervolgens daar binnen zijn getreden. De laatste van hen zal van den eerste zeggen: O, Heer! deze heeft ons verleid; leg hem dus eene dubbele straf in het hellevuur op. God zal antwoorden: Die straf zal voor allen verdubbeld worden, maar gij weet het niet.
7 : 39
وَقَالَتْ أُولاَهُمْ لأُخْرَاهُمْ فَمَا كَانَ لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍ فَذُوقُواْ الْعَذَابَ بِمَا كُنتُمْ تَكْسِبُونَ
En de eerste van hen zal tot den laatste zeggen: Welk voordeel hebt gij boven ons? Gevoel de straf, die gij door uwe daden hebt gewonnen.
7 : 40
إِنَّ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا وَاسْتَكْبَرُواْ عَنْهَا لاَ تُفَتَّحُ لَهُمْ أَبْوَابُ السَّمَاء وَلاَ يَدْخُلُونَ الْجَنَّةَ حَتَّى يَلِجَ الْجَمَلُ فِي سَمِّ الْخِيَاطِ وَكَذَلِكَ نَجْزِي الْمُجْرِمِينَ
Waarlijk, hun die onze teekens van valschheid zullen beschuldigen, en deze trotsch verwerpen, hun zullen de deuren des hemels niet geopend worden; nimmer zullen zij het paradijs binnentreden, tot een kemel door het oog van eene naald gaat, en zóó zullen wij de boosdoeners beloonen.


Share: