Preloader Image

21 Jamadilawal 1446H

Sat, 23 Nov 2024

Pray Time


11 : 41
وَقَالَ ارْكَبُواْ فِيهَا بِسْمِ اللّهِ مَجْرَاهَا وَمُرْسَاهَا إِنَّ رَبِّي لَغَفُورٌ رَّحِيمٌ
En Noach zeide tot hen: scheept u in, in den naam van God; terwijl het schip vooruitgaat en terwijl het stil ligt; want mijn Heer is genadig en barmhartig.
11 : 42
وَهِيَ تَجْرِي بِهِمْ فِي مَوْجٍ كَالْجِبَالِ وَنَادَى نُوحٌ ابْنَهُ وَكَانَ فِي مَعْزِلٍ يَا بُنَيَّ ارْكَب مَّعَنَا وَلاَ تَكُن مَّعَ الْكَافِرِينَ
En de ark dreef met hen tusschen golven als bergen, en Noach riep zijn zoon die van hem gescheiden was, zeggende: Scheep u met ons in, mijn zoon, en blijf niet bij de ongeloovigen.
11 : 43
قَالَ سَآوِي إِلَى جَبَلٍ يَعْصِمُنِي مِنَ الْمَاء قَالَ لاَ عَاصِمَ الْيَوْمَ مِنْ أَمْرِ اللّهِ إِلاَّ مَن رَّحِمَ وَحَالَ بَيْنَهُمَا الْمَوْجُ فَكَانَ مِنَ الْمُغْرَقِينَ
Hij antwoordde: Ik wil op een berg gaan, die mij voor het water zal behoeden. Noach antwooordde: Heden is er geene zekerheid voor Gods besluit, uitgenomen voor hem, voor wien hij genade zal hebben. En eene golf ging tusschen hen door, en hij was een van hen die verdronken.
11 : 44
وَقِيلَ يَا أَرْضُ ابْلَعِي مَاءكِ وَيَا سَمَاء أَقْلِعِي وَغِيضَ الْمَاء وَقُضِيَ الأَمْرُ وَاسْتَوَتْ عَلَى الْجُودِيِّ وَقِيلَ بُعْداً لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
En het werd gezegd: O aarde, zwelg uwe wateren op, en gij, o hemel, houd uw regen terug! En dadelijk zakte het water, en het besluit was vervuld, en de ark bleef op den berg Al Jûdi en er werd gezegd: Weg met de goddeloozen!
11 : 45
وَنَادَى نُوحٌ رَّبَّهُ فَقَالَ رَبِّ إِنَّ ابُنِي مِنْ أَهْلِي وَإِنَّ وَعْدَكَ الْحَقُّ وَأَنتَ أَحْكَمُ الْحَاكِمِينَ
En Noach riep zijn Heer aan, en zeide: O Heer! waarlijk, mijn zoon behoort tot mijn gezin, en uwe belofte is waar; want gij zijt de rechtvaardigste van hen die oordeelen.
11 : 46
قَالَ يَا نُوحُ إِنَّهُ لَيْسَ مِنْ أَهْلِكَ إِنَّهُ عَمَلٌ غَيْرُ صَالِحٍ فَلاَ تَسْأَلْنِ مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ إِنِّي أَعِظُكَ أَن تَكُونَ مِنَ الْجَاهِلِينَ
God antwoordde: O Noach! waarlijk, hij behoort niet tot uw gezin; uwe tusschenkomst voor hem is geen rechtvaardig werk. Vraag dus niet van mij, waarvan gij geene kennis hebt; ik waarschuw u, geen onwetende te worden.
11 : 47
قَالَ رَبِّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ أَنْ أَسْأَلَكَ مَا لَيْسَ لِي بِهِ عِلْمٌ وَإِلاَّ تَغْفِرْ لِي وَتَرْحَمْنِي أَكُن مِّنَ الْخَاسِرِينَ
Noach zeide: O Heer! ik neem mijne toevlucht tot u; onthef mij er van, u te vragen wat ik niet weet; en tot gij mij vergeeft en barmhartig voor mij zijt, zal ik tot hen behooren die verdoemd zijn.
11 : 48
قِيلَ يَا نُوحُ اهْبِطْ بِسَلاَمٍ مِّنَّا وَبَركَاتٍ عَلَيْكَ وَعَلَى أُمَمٍ مِّمَّن مَّعَكَ وَأُمَمٌ سَنُمَتِّعُهُمْ ثُمَّ يَمَسُّهُم مِّنَّا عَذَابٌ أَلِيمٌ
Het werd tot hem gezegd: O Noach! kom uit de ark met vrede van ons, en zegeningen op u en op een deel van hen, die met u zijn; maar een deel van hen zullen wij van de geneugten dezer wereld doen genieten, en daarna zal hun eene gestrenge straf in het volgende leven door ons opgelegd worden.
11 : 49
تِلْكَ مِنْ أَنبَاء الْغَيْبِ نُوحِيهَا إِلَيْكَ مَا كُنتَ تَعْلَمُهَا أَنتَ وَلاَ قَوْمُكَ مِن قَبْلِ هَـذَا فَاصْبِرْ إِنَّ الْعَاقِبَةَ لِلْمُتَّقِينَ
Dit is eene geheime geschiedenis, die wij u openbaren; gij kendet die niet, noch uw volk voor dezen; volhard dus met geduld; want een gelukkig uiteinde is voor de godvruchtigen bewaard.
11 : 50
وَإِلَى عَادٍ أَخَاهُمْ هُودًا قَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُواْ اللّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَـهٍ غَيْرُهُ إِنْ أَنتُمْ إِلاَّ مُفْتَرُونَ
En tot den stam Ad zonden wij hunnen broeder Hoed. Hij zeide: O, mijn volk! aanbid God! gij hebt geen God, behalve hem. Gij denkt slechts valschheid uit, door afgodsbeelden en tusschenpersonen van uw eigen maaksel op te richten.
11 : 51
يَا قَوْمِ لا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ أَجْرًا إِنْ أَجْرِيَ إِلاَّ عَلَى الَّذِي فَطَرَنِي أَفَلاَ تَعْقِلُونَ
O mijn volk! ik vraag u hiervoor geene belooning; mijne belooning verwacht ik slechts van hem, die mij heeft geschapen. Wilt gij dus niet begrijpen?
11 : 52
وَيَا قَوْمِ اسْتَغْفِرُواْ رَبَّكُمْ ثُمَّ تُوبُواْ إِلَيْهِ يُرْسِلِ السَّمَاء عَلَيْكُم مِّدْرَارًا وَيَزِدْكُمْ قُوَّةً إِلَى قُوَّتِكُمْ وَلاَ تَتَوَلَّوْاْ مُجْرِمِينَ
O mijn volk! vraag vergiffenis van uwen Heer en wend u tot hem; hij zal een overvloedigen regen uit den hemel op u nederzenden. En hij zal uwe kracht vermeerderen, door u nog verder kracht te schenken; wend u dus niet af, om kwaad te bedrijven.
11 : 53
قَالُواْ يَا هُودُ مَا جِئْتَنَا بِبَيِّنَةٍ وَمَا نَحْنُ بِتَارِكِي آلِهَتِنَا عَن قَوْلِكَ وَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِينَ
Zij antwoordden: O Hoed! gij hebt ons geen bewijs gebracht van hetgeen gij meldt: wij willen dus onze goden niet verlaten, om hetgeen gij zegt: wij gelooven u niet.
11 : 54
إِن نَّقُولُ إِلاَّ اعْتَرَاكَ بَعْضُ آلِهَتِنَا بِسُوَءٍ قَالَ إِنِّي أُشْهِدُ اللّهِ وَاشْهَدُواْ أَنِّي بَرِيءٌ مِّمَّا تُشْرِكُونَ
Wij zeggen niet anders, dan dat sommige onzer goden u met droefheid hebben getroffen, en hij antwoordde: Waarlijk, ik roep God tot getuige, en legt ook gij getuigenis af, dat ik onschuldig er aan ben, dat gij andere goden met God vereenigt.
11 : 55
مِن دُونِهِ فَكِيدُونِي جَمِيعًا ثُمَّ لاَ تُنظِرُونِ
Spant dus allen tegen mij samen en draalt niet.
11 : 56
إِنِّي تَوَكَّلْتُ عَلَى اللّهِ رَبِّي وَرَبِّكُم مَّا مِن دَآبَّةٍ إِلاَّ هُوَ آخِذٌ بِنَاصِيَتِهَا إِنَّ رَبِّي عَلَى صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ
Want ik stel mijn vertrouwen in God, mijn en uw Heer. Er is geen dier dat hij niet van voren bij zijn haarlok vasthoudt. Waarlijk, mijn Heer bewandelt den rechten weg.
11 : 57
فَإِن تَوَلَّوْاْ فَقَدْ أَبْلَغْتُكُم مَّا أُرْسِلْتُ بِهِ إِلَيْكُمْ وَيَسْتَخْلِفُ رَبِّي قَوْمًا غَيْرَكُمْ وَلاَ تَضُرُّونَهُ شَيْئًا إِنَّ رَبِّي عَلَىَ كُلِّ شَيْءٍ حَفِيظٌ
Maar indien gij u afwendt, heb ik u reeds datgene verklaard, waarmede ik tot u werd gezonden, en mijn Heer zal een ander volk in uwe plaats stellen, en gij zult hem volstrekt niet deren, want mijn Heer is de bewaker van alle dingen.
11 : 58
وَلَمَّا جَاء أَمْرُنَا نَجَّيْنَا هُودًا وَالَّذِينَ آمَنُواْ مَعَهُ بِرَحْمَةٍ مِّنَّا وَنَجَّيْنَاهُم مِّنْ عَذَابٍ غَلِيظٍ
En toen onze straf kwam, om ten uitvoer gebracht te worden, bevrijdden wij Hoed, en zij die met hem hadden geloofd, door onze genade, en wij bevrijdden hen van eene strenge straf.
11 : 59
وَتِلْكَ عَادٌ جَحَدُواْ بِآيَاتِ رَبِّهِمْ وَعَصَوْاْ رُسُلَهُ وَاتَّبَعُواْ أَمْرَ كُلِّ جَبَّارٍ عَنِيدٍ
En deze stam van Ad verwierp met voordacht de teekens van zijnen Heer, was ongehoorzaam aan zijne gezanten, en volgde het bevel van ieder oproerig en bedorven mensch.
11 : 60
وَأُتْبِعُواْ فِي هَـذِهِ الدُّنْيَا لَعْنَةً وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ أَلا إِنَّ عَادًا كَفَرُواْ رَبَّهُمْ أَلاَ بُعْدًا لِّعَادٍ قَوْمِ هُودٍ
Daarvoor werden zij in deze wereld door een vloek vervolgd, en zij zullen daardoor ook op den dag der opstanding vervolgd worden, met den toeroep: Was Ad niet ongeloovig omtrent zijn Heer? Werd er niet gezegd: Weg met Ad, het volk van Hoed?


Share: