Preloader Image

19 Jamadilawal 1446H

Thu, 21 Nov 2024

Pray Time


11 : 21
أُوْلَـئِكَ الَّذِينَ خَسِرُواْ أَنفُسَهُمْ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُواْ يَفْتَرُونَ
Zij zijn het, die hunne zielen in het verderf hebben gestort, en de afgoden die zij valschelijk uitdachten, hebben hen verlaten.
11 : 22
لاَ جَرَمَ أَنَّهُمْ فِي الآخِرَةِ هُمُ الأَخْسَرُونَ
Er is geen twijfel aan, dat zij de ellendigsten in het volgende leven zullen zijn.
11 : 23
إِنَّ الَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ وَأَخْبَتُواْ إِلَى رَبِّهِمْ أُوْلَـئِكَ أَصْحَابُ الجَنَّةِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
Maar zij die gelooven en goede daden verrichten, en zich voor hunnen Heer verootmoedigen, zullen het paradijs bewonen; eeuwig zullen zij daarin verblijven.
11 : 24
مَثَلُ الْفَرِيقَيْنِ كَالأَعْمَى وَالأَصَمِّ وَالْبَصِيرِ وَالسَّمِيعِ هَلْ يَسْتَوِيَانِ مَثَلاً أَفَلاَ تَذَكَّرُونَ
De overeenkomst der beide gedeelten is als de blinde en de doove, en als hij die ziet en hoort. Zouden zij als gelijken beschouwd worden? Zoudt gij dus niet nadenken?
11 : 25
وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ إِنِّي لَكُمْ نَذِيرٌ مُّبِينٌ
Wij zonden vroeger Noach tot zijn volk, en hij zeide: Waarlijk, ik ben belast, u duidelijk te onderrichten.
11 : 26
أَن لاَّ تَعْبُدُواْ إِلاَّ اللّهَ إِنِّيَ أَخَافُ عَلَيْكُمْ عَذَابَ يَوْمٍ أَلِيمٍ
Opdat gij God alleen zoudt aanbidden. Waarlijk, ik ducht voor u de straf van een vreeselijken dag.
11 : 27
فَقَالَ الْمَلأُ الَّذِينَ كَفَرُواْ مِن قِوْمِهِ مَا نَرَاكَ إِلاَّ بَشَرًا مِّثْلَنَا وَمَا نَرَاكَ اتَّبَعَكَ إِلاَّ الَّذِينَ هُمْ أَرَاذِلُنَا بَادِيَ الرَّأْيِ وَمَا نَرَى لَكُمْ عَلَيْنَا مِن فَضْلٍ بَلْ نَظُنُّكُمْ كَاذِبِينَ
En de opperhoofden van het volk, die niet geloofden, antwoordden: Wij zien, dat gij slechts een mensch zijt gelijk aan ons en wij zien niet dat u iemand volgt, behalve zij, die de laagsten van ons zijn; die in u hebben geloofd door een overhaast oordeel. Wij bespeuren geene verdienste in u boven ons; maar wij houden het er voor, dat gij alle leugenaars zijt.
11 : 28
قَالَ يَا قَوْمِ أَرَأَيْتُمْ إِن كُنتُ عَلَى بَيِّنَةٍ مِّن رَّبِّيَ وَآتَانِي رَحْمَةً مِّنْ عِندِهِ فَعُمِّيَتْ عَلَيْكُمْ أَنُلْزِمُكُمُوهَا وَأَنتُمْ لَهَا كَارِهُونَ
Noach zeide: O mijn volk: zeg mij: Indien ik eene duidelijke verklaring van mijnen Heer heb ontvangen en hij mij zijne genade heeft geschonken, en deze voor u verborgen is, willen wij u die dan opdringen, terwijl gij er afkeerig van zijt?
11 : 29
وَيَا قَوْمِ لا أَسْأَلُكُمْ عَلَيْهِ مَالاً إِنْ أَجْرِيَ إِلاَّ عَلَى اللّهِ وَمَا أَنَاْ بِطَارِدِ الَّذِينَ آمَنُواْ إِنَّهُم مُّلاَقُو رَبِّهِمْ وَلَـكِنِّيَ أَرَاكُمْ قَوْمًا تَجْهَلُونَ
O mijn volk! ik vraag geene rijkdommen van u, voor het onderricht dat ik u heb gegeven; mijne belooning komt alleen van God. Ik wil degenen niet verdrijven die geloofd hebben; waarlijk, zij zullen voor hunnen Heer verschijnen op den dag der opstanding; maar ik zie dat gij onwetenden zijt.
11 : 30
وَيَا قَوْمِ مَن يَنصُرُنِي مِنَ اللّهِ إِن طَرَدتُّهُمْ أَفَلاَ تَذَكَّرُونَ
O mijn volk! wie zal mij tegen God bijstaan, indien ik hen verdrijf? Wilt gij dus niet overwegen?
11 : 31
وَلاَ أَقُولُ لَكُمْ عِندِي خَزَآئِنُ اللّهِ وَلاَ أَعْلَمُ الْغَيْبَ وَلاَ أَقُولُ إِنِّي مَلَكٌ وَلاَ أَقُولُ لِلَّذِينَ تَزْدَرِي أَعْيُنُكُمْ لَن يُؤْتِيَهُمُ اللّهُ خَيْرًا اللّهُ أَعْلَمُ بِمَا فِي أَنفُسِهِمْ إِنِّي إِذًا لَّمِنَ الظَّالِمِينَ
Ik zeg u niet: De schatten van God zijn in mijne macht, noch zeg ik: Ik ken Gods geheimen, noch zeg ik: Waarlijk ik ben een engel; noch zeg ik van degenen op welke gij verachtende blikken slaat: God zal hun op geenerlei wijze goed doen (God weet het beste wat in hunne zielen is); want dan zou ik zekerlijk een onrechtvaardige zijn.
11 : 32
قَالُواْ يَا نُوحُ قَدْ جَادَلْتَنَا فَأَكْثَرْتَ جِدَالَنَا فَأْتَنِا بِمَا تَعِدُنَا إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
Zij antwoorden: O Noach! gij hebt reeds met ons getwist, en hebt de twisten tusschen ons vermenigvuldigd; daarom breng thans de straf over ons, waarmede gij ons hebt bedreigd, indien gij waarheid spreekt.
11 : 33
قَالَ إِنَّمَا يَأْتِيكُم بِهِ اللّهُ إِن شَاء وَمَا أَنتُم بِمُعْجِزِينَ
Noach zeide: Waarlijk, God alleen zal die over u brengen, indien het hem behaagt, en gij zult die niet kunnen verhoeden, noch ontgaan.
11 : 34
وَلاَ يَنفَعُكُمْ نُصْحِي إِنْ أَرَدتُّ أَنْ أَنصَحَ لَكُمْ إِن كَانَ اللّهُ يُرِيدُ أَن يُغْوِيَكُمْ هُوَ رَبُّكُمْ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
Indien het Gode behaagt u in dwaling te leiden, zal mijn raad nimmer u tot voordeel kunnen strekken, hoewel ik tracht u ten goede te raden. Hij is uw Heer, en tot hem zult gij terugkeeren.
11 : 35
أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ قُلْ إِنِ افْتَرَيْتُهُ فَعَلَيَّ إِجْرَامِي وَأَنَاْ بَرِيءٌ مِّمَّا تُجْرَمُونَ
Mochten de bewoners van Mekka zeggen: Mahomet heeft den Koran uitgedacht? Antwoord: Indien ik dien hebbe uitgedacht, zal de schuld op mij komen, en laat mij onschuldig zijn aan datgene, waaraan gij schuldig zijt.
11 : 36
وَأُوحِيَ إِلَى نُوحٍ أَنَّهُ لَن يُؤْمِنَ مِن قَوْمِكَ إِلاَّ مَن قَدْ آمَنَ فَلاَ تَبْتَئِسْ بِمَا كَانُواْ يَفْعَلُونَ
En het werd Noach geopenbaard, zeggende: Waarlijk, niemand van uw volk zal gelooven, behalve hij die reeds heeft geloofd; wees dus niet bedroefd, om hetgeen zij doen.
11 : 37
وَاصْنَعِ الْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا وَلاَ تُخَاطِبْنِي فِي الَّذِينَ ظَلَمُواْ إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ
Maar maak eene ark in onze tegenwoordigheid, overeenkomstig den vorm en de afmetingen welke wij u hebben geopenbaard; en spreek niet tot mij ten behoeve van hen, die onrechtvaardig hebben gehandeld; want zij zijn er toe gedoemd, te verdrinken.
11 : 38
وَيَصْنَعُ الْفُلْكَ وَكُلَّمَا مَرَّ عَلَيْهِ مَلأٌ مِّن قَوْمِهِ سَخِرُواْ مِنْهُ قَالَ إِن تَسْخَرُواْ مِنَّا فَإِنَّا نَسْخَرُ مِنكُمْ كَمَا تَسْخَرُونَ
En hij bouwde de ark (en zoo dikwijls eenigen van zijn volk hem voorbij gingen, bespotten zij hem; maar hij zeide tot hen: Ofschoon gij ons nu bespot, zullen wij u later bespotten, gelijk gij ons bespot, gij spot, doch gij zult zekerlijk weten.
11 : 39
فَسَوْفَ تَعْلَمُونَ مَن يَأْتِيهِ عَذَابٌ يُخْزِيهِ وَيَحِلُّ عَلَيْهِ عَذَابٌ مُّقِيمٌ
Wien eene straf zal worden opgelegd, die hem met schaamte zal bedekken, en op wien eene voortdurende straf zal vallen.
11 : 40
حَتَّى إِذَا جَاء أَمْرُنَا وَفَارَ التَّنُّورُ قُلْنَا احْمِلْ فِيهَا مِن كُلٍّ زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلاَّ مَن سَبَقَ عَلَيْهِ الْقَوْلُ وَمَنْ آمَنَ وَمَا آمَنَ مَعَهُ إِلاَّ قَلِيلٌ
Zoo hielden zij zich bezig, tot onze straf ten uitvoer werd gebracht, en de oven water uitgoot. En wij zeiden tot Noach: Breng een paar van iedere diersoort en uw gezin in de ark, uitgenomen hij, over wien de straf werd uitgesproken en zij die gelooven. Doch behalve enkelen geloofden zij niet met hem.


Share: